
Rutger Kopland dichtte vaak over zijn tuin. Een plek waar alles doorgroeit, ongeacht wat er in het mensenleven plaatsvindt. In een interview vlak voor zijn dood met HP de Tijd vertelt hij: "De onkenbaarheid van het landschap, het stemt weemoedig, maakt bescheiden en ontroert. En dat besef ontroert en verbaast me nog altijd." Toen Kopland in 2005 een auto-ongeluk kreeg en maandenlang in het ziekenhuis lag, constateerde hij bij thuiskomst in zijn boerderij in Glimmen dat er volstrekt niets in de tuin was veranderd.
De wereld geeft geen mal om mij
Over deze ervaring schreef hij het gedicht 'Tuin' dat verscheen in zijn laatste bundel uit 2008. In gesprek met VN vertelt hij aan de journalist: 'Ik vond het vreemd vond dat ik de natuur nog nooit op deze manier had bekeken. Niet als een troostend of vriendschappelijk iets, maar als iets totaal onbetrokkens. Het kon de wereld niets, maar dan ook helemaal niets schelen dat ik weer terug was. En dat vond ik, uiteindelijk, geruststellend. Ik kan nog zo veel om de wereld geven, de wereld geeft geen mal om mij. Het is een onpersoonlijke trouw. Dat vind ik ontroerend. En die ontroering stelt mij gerust.’
Tuin
Ik zit voor het raam en zie
hoe de tuin niet is veranderd
voor haar ben ik niet weggeweest
de tuin kijkt mij recht in mijn gezicht
het is vreemd te bedenken dat zij mij
niet kent, zich mij niet herinnert
na al die tijd dat ik hier niet was
ik de tuin was vergeten, zij voor mij
niet bestond, is zij nog helemaal als toen
hoezeer ik ook van haar houd, voor mij
is zij niet gebleven, niet omdat ze op mij
wachtte is zij er, zij is er zoals ook ik er is
Uit: Toen ik dit Zag, Rutger Kopland | Van Oorschot 2008