Een korte biografie
Judith Herzberg, geboren op 4 november 1934, is een prominente Nederlandse dichteres, toneelschrijfster en essayist. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontsnapte zij met haar broer en zus uit Kamp Westerbork, terwijl hun ouders werden gedeporteerd naar Bergen-Belsen. Ze debuteerde in 1961 als dichteres in Vrij Nederland en publiceerde in 1963 haar eerste dichtbundel "Zeepost". Andere bekende werken zijn "Beemdgras", "Vliegen", "Strijklicht", "Botshol" en "Dagrest".
Als toneelschrijfster is Herzberg bekend van "Leedvermaak" en "Rijgdraad", beide verfilmd door Frans Weisz. Haar politieke engagement komt naar voren in haar gedichten en publieke bijdragen, waaronder een gedicht voor Taida Pasić in de NRC. Ze heeft Kazuo Ishiguro geïnspireerd bij de titelkeuze voor zijn Booker Prize-winnende roman "The Remains of the Day".
Herzberg ontving talrijke onderscheidingen voor haar werk, waaronder de Jan Campert-prijs, de Joost van den Vondelprijs, de Charlotte Köhler Prijs, de Nederlands-Vlaamse Toneelschrijfprijs, de Constantijn Huygens-prijs, de P.C. Hooft-prijs en de Prijs der Nederlandse Letteren. Haar poëtische regel "Als ik een mens was en geen steen wenste ik jullie om me heen" versiert de gevel van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Herzberg is de grootmoeder van journaliste Milena Holdert. Haar bijdrage aan de Nederlandse literatuur en cultuur is aanzienlijk en blijft van invloed.
Gedichten van Judith Herzberg
Eiland - Uit: Zeepost
Er zit iets verdrietigs in verdriet
alsof het alleen niet genoeg was.
Het is onder water roepen
om iets dat daar niet is.
Het schijnt te slijten, de tijd
schuift het wel weg.
'Rendieren sterven als gevolg van heimwee.
Heimwee naar de onbegrensde vlakte van het Noorden.'
Niet dat ze op Öland niet kunnen rennen, ze kunnen
alleen niet wennen aan het idee
dat alles aldoor uitloopt in die zee.
Het volle leven - Uit: Zeepost
Zullen we
zei ze
samen
in een groot bed
in een hotel –
kamer
gaan liggen
met pyjama's
aan en
dan de knecht
taart
laten brengen?
(p. 18)
Ook in het eerste vers, 'Opmaat', dat door veel critici is opgevat als een programmatisch gedicht, eindigen meerdere strofen met een vraag:
Eer het draafpaard
aan de sprong begint
houdt het?
in?
Zeedrift - Uit: Zeepost
Goeiig ontmoedigd afgedankt dingetje
dat in de zee zweeft als een anemoon
en met het wier mee in en uit
en heen en weer slurpt op het tij,
Het bijzondere moment leidt uiteindelijk tot een besef over sex:
De zon gooit lichtdraadmazen door het water,
ik staar en traan van al dat ketsend licht.
En van hoe internationaal, en alledaags
en goedertieren sex is.
Vader en zoon in hevige regen
Je zoon op je schouders.
Boven hem je paraplu
een lopend torentje
In regen van nu.
Zelf wees geweest
en wees gebleven
zit je daar zelf
op schouders
van ouders, zelf
in de vorm
van een zoontje,
en boven de hoofden
een ronde en kleine
maar troostende droogte.
Klein en groot
Klein en groot stuk voor stuk
gierig, inhalig. Bon ton
werd de leugen van hoog tot laag.
Wie leiding had dienen te geven
deed niets dan bedriegen
spon reeksen leugens.
Geen keuze
bleef horigen, zij kregen
de rol opgedrongen
van medeleugenaar.
Vrede vrede
wordt beweerd
maar vrede is er niet.
Schamen zij zich
nu hun roofzucht bekend werd?
Niet één van hen bloost
niet één buigt het hoofd.
Keer om, keer om
Keer om, keer om
mooi meisje keer om!
Je danst in je sandalen
met voeten die groeten
met heupen als schakels
gemaakt om te draaien.
Ga mee in de velden
dan gaan we slapen
dan gaan we daar kijken
hoe alles gegroeid is
of de knoppen al botten
de blaadjes al groenen,
daar ga ik je zoenen
en bij onze deur
ligt allerlei fruit klaar
rijp en groen
speciaal mijn lief
voor jou bewaard.
Een kinderspiegel
'Als ik oud word neem ik blonde krullen
ik neem geen spataders, geen onderkin,
en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben
dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond
alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.
Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik
en niemand gaat ooit liegen tegen mij.
Ik neem niet van die vieze vette
grijze pieken en ik ga zeker ook niet
stinken uit mijn mond.
Ik neem een hond, drie poezen en een geit
die binnen mag, dat is gezellig,
de keutels kunnen mij niet schelen.
De poezen mogen in mijn bed
de hond gaat op het kleedje.
Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemen
niet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars.
Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is
de hele dag en ook de hele nacht
blijven wij alsmaar bij elkaar.'
Wil je meer Neerlandistiek lezen?
Lees dan ook:
Ida gerhardt gedichten
Remco Campert gedichten
Willem Wilmink gedichten