
Coppernickle en Feline wonen al geruime tijd in de Uilenburcht van kunstenaar Paul Christiaan Bos. In zijn Uilendagboek volgt hij de dagelijkse belevenissen en gezinsperikelen op de voet: Eerder kregen de uilen samen het lelijke, maar o zo schattige uilskuiken Sterre. Zij woont inmiddels op kamers en haar ouders zijn aan een nieuw nestje begonnen, recent zagen de twee uilskuikens Tristan en Aurore het levenslicht. Helaas heeft Tristan het niet gered, het uiltje was te zwak. Nu lijkt het noodloot ook voor Aurore toegeslagen te zijn.
De waardheid
Feline, doorweekt van de regen, is geen centimeter van haar oorspronkelijke plaats geweken. Ze vlucht zelfs niet als ik de burcht betreed. Ik ga naast Aurore zitten, ontdoe haar van het nu nutteloos geworden dekentje. Het lijkt of de ogen nog leven, maar het lichaampje is al afgekoeld. En nog altijd diezelfde hemelse, hartbenemende glimlach. Ik houd haar omhoog naar Feline, zodat ze goed kan zien dat haar kuiken werkelijk dood is.
De hele situatie hier vervalt van kwaad tot erger. Ik sta machteloos, volslagen machteloos. Weg van hier! Ik mag hier niet tussen zitten, mogelijk richt ik zelfs nog meer kwaad aan.
Ik heb de indruk - of ik dat op dat moment ook zag of dat ik het me nu verbeeld kan ik met geen enkele zekerheid zeggen - dat ze met een ruk haar hoofd met uitpuilende ogen naar voren steekt, alsof pas op dat allerlaatste moment de waarheid tot haar doordringt, de waarheid dat haar kuiken definitief dood is en dat ik, de anders altijd betrouwbare geest van de Burcht, tekortgeschoten ben. Hoe het ook zij, ze werpt zich ineens met geweld van de schommel en jaagt, links en rechts tegen takken botsend, de burcht in.
De begrafenis
Ze was sterk, Aurore. Maar ook een roekeloze jonge uil. Een paar dagen geleden viel ze toen ze onvoorzichtig op een tak liep. Ik hoopte dat ze het zou redden, heb geprobeerd haar, voor zover Feline en Coppernickle mij toelieten, haar te verzorgen. Maar ik heb gefaald en begraaf Aurore nu. Ik neem er de tijd voor. Met zorg leg ik haar op zo'n manier in haar grafje, dat de levendige, zielvolle ogen tot het laatste moment naar de lucht kunnen blijven kijken. De eerste handenvol aarde worden haast als een zorgzaam en aandachtig dekentje voorzichtig over het lichaampje gestrooid. Pas wanneer de ogen eenmaal zijn bedekt, neem ik de schop ter hand.
Het is eenvoudigweg niet mogelijk dat een man als hij luxueus op een warm nest wil blijven zitten terwijl zijn vrouw, waanzinnig geworden, onbeschermd door weer en wind rondspookt
Het is harder gaan regenen wanneer ik weer terug naar huis loop. Mijn maag verkrampt als ik, tussen de takken door, zie dat Feline zomaar buiten in de gutsende regen zit, afgestompt voor zich uit kijkend. Ze ziet er eindeloos verloren uit. Niets van de warmte en betrokkenheid die ik voor haar wezen voel, kan op dit moment enig gewicht in de schaal leggen.
Waar is Coppernickle
Dan bedenk ik dat ik Coppernickle nergens zie. Zou hij op het nest zitten...? In plaats van zijn vrouw bij te staan? Tweeënhalf jaar dagelijks weerkerende observaties bestempelen zoiets tot tenminste onaannemelijk. Nog ongeruster dan ik al was, daal ik nu opnieuw stilletjes in de burcht af. Waar kan hij dan toch zijn? Ik loop om de rhododendrons heen, kijkend of ik hem misschien ergens zie schuilen... Het is eenvoudigweg niet mogelijk dat een man als hij luxueus op een warm nest wil blijven zitten terwijl zijn vrouw, waanzinnig geworden, onbeschermd door weer en wind rondspookt... Maar wáár dan...?
Maar dan zie ik hem eindelijk: hij zit naast Sterre, in háár nest. Beide uilen schurken ineengekrompen tegen elkaar aan, neerslachtig, hulpeloos onder de furie die de scepter over de burcht heeft opgeëist. Ineens besef ik: ze zijn bang voor Feline...
Pijn
De hele situatie hier vervalt van kwaad tot erger. Ik sta machteloos, volslagen machteloos. Weg van hier! Ik mag hier niet tussen zitten, mogelijk richt ik zelfs nog meer kwaad aan. Snel, omhoog, de burcht uit, langs de spar en dan met zo groot mogelijke bocht om de uilen heen. Maar weer kan ik het niet laten; ik moet een laatste blik op Feline richten om te zien hoe het met haar is.
Ik wou dat ik het niet gedaan had. Op hetzelfde moment dat ik naar haar kijk, zie ik haar blik op Coppernickle vallen. Coppernickle, die zich bij zijn dochter voor haar verschuilt. Haar ogen worden bijna vierkant. Haar hele wezen spat van wanhoop en onbeschrijflijke verlatenheid. De blik in haar ogen is leed. Leed zo puur, zo grenzeloos, zo doods en toch zo overvol pijn dat zelfs over die afstand- en de mythologische afstand tussen uil en mens - mijn ziel vol wordt geraakt..
Jarenlang reisde kunstenaar Paul Christiaan Bos de hele wereld over, tot hij zijn echte passie vond in zijn eigen achtertuin: daar wonen sinds 2011 de uilen Coppernickle en Feline. Hij volgt hun dagelijkse belevenissen en gezinsuitbreiding op de voet en beschrijft dit in een levendig Uilendagboek. Omdat Paul zin had in ‘iets Paradijsvogeligs’ deelt hij graag de mooiste passages én kunstwerken op Paradijsvogels Magazine.